Hoe heette onze schilder (2)

Dr. Lucas van Dijck


Het artikel “Hoe heette onze schilder”, gepubliceerd op deze website, maar ook in “Bossche Kringen”, 3 (2016), nr. 4, pp. 26-27 heeft verschillende reacties opgeroepen (die ik ook bewust wilde uitlokken!), onder meer van Loes Scholten in haar artikel “BoschDoc verbeteren en completeren”, in “Bossche Kringen”, 3 (2016), nr. 5, pp. 61-63.

Loes Scholten is de bewerkster van BoschDoc, waarin veel tot op heden gevonden documenten met betrekking tot het leven van Jheronimus Bosch zijn vermeld, getranscribeerd en eventueel van commentaar voorzien. Een uitstekend project, dat overigens voor 99% gebruik maakt van wat andere auteurs gevonden en gepubliceerd hebben1. BoschDoc vermeldt nauwelijks of geen door Loes Scholten zelf gevonden teksten. Die auteurs zijn bij de aanvang en opzet van dit project (dat werd geëntameerd en bekostigd door enkele wetenschappelijke instellingen) niet op de hoogte gesteld of om instemming of toestemming gevraagd vrij gebruik te mogen maken van hun vaak recente (bronnen-) publicaties, waaraan tientallen jaren van onderzoek zijn besteed. Auteursrechtelijk wellicht nog net correct, maar in wetenschappelijk en collegiaal opzicht getuigde het niet van enige empathie, laat staan sympathie. Helaas gaat het vaak aldus in de wetenschappelijke wereld. Dit verwijt geldt niet de bewerkster, maar de verantwoordelijke bestuurders en professoren van respectievelijk de Radboud Universiteit Nijmegen, het Stadsarchief ’s-Hertogenbosch en het Huygens instituut voor Nederlandse geschiedenis. Dit gezegd zijnde moet tevens geconcludeerd worden dat BoschDoc een zinvol en goed initiatief is gebleken.
In het artikel van Loes Scholten worden twee zaken aangekaart die van belang zijn; De naam Jeroen voor Jheronimus Bosch, en de initiale “I” van de voornaam Jheronimus in latijnse teksten. Wat betreft de voornaam Jeroen werd door mij geconstateerd dat die naam slechts twee maal voorkomt, en wel in de Nederlandstalige rekeningen van de Illustere Lieve Vrouwebroederschap van 1494/1495. Tevens concludeerde ik, overigens al sinds vijftig jaar, dat de naam Jeroen onjuist is. Ca. 61 maal komt onze schilder voor als Jheronimus met spellingsvarianten, onder meer als Joen, zijn jeugdnaam, die acht maal voorkomt.
De heilige Jeroen was een vrij onbekende Noord-Hollandse heilige, die in 856 te Noordwijk overleed en wiens resten nog vereerd worden te Egmond. De Latijnse vertaling van Jeroen is nooit Hieronimus of Jheronimus geweest, maar Hieron2. Van enige verering van Jeroen of Hieron was in ’s-Hertogenbosch en omgeving geen sprake, wel daarentegen van de kerkvader en anachoreet Hiëronimus. De doopnaam van onze schilder was Hiëronimus, die dan ook in een vroeg stadium door Bosch is afgebeeld: Het was “zijn” heilige, door de doop voor eeuwig vastgelegd. Aangezien de Latijnse naam Hiëronimus nooit voorkomt als duiding van Jeroen, is het gebruik van de naam Jeroen in het geval van onze schilder een foutieve interpretatie geweest van de scribent van de broederschap. Wellicht dacht deze schrijver dat Hiëronimus vanuit het Latijn vertaald mocht worden met Jeroen! De bewering van Loes Scholten dat ook de “varianten Jeroen en Jheronimus verwijzen naar zijn naamheilige Sint Hiëronymus” is onjuist of ze heeft slechte latinisten als auteurs voor ogen gehad. Ook haar bewering dat iedere roepnaam of toenaam “zolang deze maar meer duidelijkheid verschaften over de identiteit van de bedoelde personen” correct waren, is onjuist. Rond 1500 heette een persoon uitsluitend zoals hij/zij zelf genoemd wilde worden op basis van zijn, doopnaam en daarvan afgeleide roepnaam of eigen handtekening. Dat er nog geen burgerlijke stand was of bevolkingsregister was, is natuurlijk voor iedereen duidelijk. Ik blijf dus bij mijn stelling dat de naam Jeroen voor onze schilder absoluut foutief is, ook al is het de naam van een groot ziekenhuis.
Nu het probleem van Jheronimus (met een initiale J) of Iheronimus (met een initiale I). In de eerste plaats moet ik het misverstand uit de weg ruimen als zou ik niet weten dat in klassiek Latijn er geen hoofdletter en kleine letter J zou bestaan. Natuurlijk weet iedere mediëvist dat het bekende “Latijnsch woordenboek” van Van Wageningen en Muller geen aparte rubriek kent die met een “J” begint. Wél heeft hij twee rubrieken die met een “I” beginnen: Woorden die beginnen met een consonant “J” en een rubriek met een consonant “I”, doch beiden geschreven met een “I”. Dat geldt echter het klassieke Latijn. In de tijd van Bosch lag het al anders: In de Nederlandse teksten kwam een duidelijk verschil tussen de “J” en de “I”, en dat heeft de codicologen (oorkondenbewerkers) tot de volgende oplossing gebracht: In de latijnse teksten gebruiken we uitsluitend de initiale “I” en in de Nederlandse teksten gebruiken we de “J” (Johannes) en de “I” (Isaac), afhankelijk van de uitspraak. Interessant is in dit opzicht een passage uit de inleiding van de uitgave van een kroniek van de Bossche schrijfster Henrica van Erp te Utrecht uit de eerste helft van de 16e eeuw: De letter “i” wordt als “i” getranscribeerd indien in de huidige spelling eveneens de “i” wordt gebruikt. Wordt de “i” daarentegen tegenwoordig als “j” geschreven (bijv. in “iaer”) dan wordt deze als “j” getranscribeerd3. BoschDoc volgt geheel braaf de regels van het Historisch Genootschap uit 1988 (!), en dat is nu juist die wetenschappelijke starheid, die ik BoschDoc verwijt. Overigens begrijp ik dan niet dat het woord Katharina in Latijnse oorkonden wél wordt gehandhaafd in BoschDoc in plaats van Catharina, terwijl de letter K in het klassieke Latijn onbekend was met uitzondering van het Griekse woord Kalendae.
Wat is namelijk het bizarre in het hele verhaal: In de Nederlandstalige teksten wordt Bosch in het BoschDoc-project Jheronimus genoemd, en in de Latijnse teksten wordt hij Iheronimus genoemd. Toch had Bosch maar één eigen door hem zelf gebruikte voornaam: Jheronimus. Wie geeft ons het recht om een voornaam, die het meest persoonlijke is van een mens, te mogen veranderen! De namen Jacobus, Johannes, Jesus, Jheronimus, Katharina etc. waren weliswaar afkomstig uit het Latijn, maar waren inmiddels courante woorden geworden in de Nederlandse taal: Zij behoorden tot het gangbare Nederlandse idioom. Om een vergelijking te treffen: Indien de heer Klijstra in 2016 een Latijnse brief uit het Vaticaan zou krijgen, gericht aan Marcus Clystra, terwijl hij Markus Klijstra heet, omdat het Latijn geen “k” en geen “ij” kent, dan zou hij zich in zijn eer aangetast voelen. Zo is het gegaan met Jheronimus Bosch, die zich beledigd zou kunnen voelen indien men zijn Nederlandse naam Jheronimus als “Iheronimus” zou schrijven, laat staan als “Jeroen”.
Kortom: Het BoschDoc heeft zeer zorgvuldig en consequent de regels gevolgd van het eerbiedwaardige Nederlandsch Historisch Genootschap (complimenten!), maar die regels zijn mijns inziens, zeker voor eigennamen van personen, onjuist en inmiddels achterhaald4. Er is weliswaar over de “i” en de “j” goed nagedacht, maar goed denken kan ook gebaseerd zijn op een foutief uitgangspunt, waardoor het goede denken zich tegen zich zelf keert.
Tot slot: mijn ontdekking over de relatie Van Aken met de schilders familie Priem is verder onderzoek waard, zoals Loes Scholten schrijft. Deze schilders familie komt meer dan een eeuw (van ca. 1440 tot ca. 1550) in de stad voor, maar van samenwerking met de familie Bosch is geen aantoonbaar bewijs gevonden met uitzondering van het creatieve echtpaar Bosch-Priem. Ik heb honderden vindplaatsen van akten over de Priemfamilie tot ieders beschikking. Maar ook mijn recente ontdekking is geen aanwijzing of bewijs dat Bosch een atelier had met meerdere schilders (zoals Loes Scholten e.a. zonder bewijs beweren), te meer omdat hij nergens “meester” wordt genoemd. Wel ik bekend dat hij knechten had. Wie kan mij een archiefstuk tonen waaruit blijkt dat Bosch leerlingen in de opleiding had of collega-schilders? Of komen we weer met het bekende antwoord dat alle schilders in die tijd met meerdere collega’s samenwerkten en Bosch dat derhalve ook gedaan moet hebben?

1.In de inleiding van de BoschDoc website wordt vermeld dat gebruik is gemaakt van “bronmateriaal”, maar bedoel is wellicht “bronnenmateriaal”?
2.Bibliotheca Sanctorum, Roma, 1966, VII, p. 1018. Geschreven door de vermaarde kerkhistoricus Willibrord Lampen.
3.Anne Doedens en Henk Looyesteijn, De kroniek van Henrica van Erp, Hilversum 2010, p. 86.
4.Uitgegeven voor het laatst in 1988, dus 28 jaar oud.

Salernes, 2016